De wereld in balans? Geld, schulden en ongelijkheid 'uitgelegd'
In dit artikel:
Ik zag recent een Tegenlicht-interview met Gary Stevenson en reflecteerde tegelijk op mijn eigen familie: twee kinderen in de dertig met tegengestelde schuldposities, kleinkinderen en een groeiend gevoel dat er iets fundamenteel scheef zit. Die persoonlijke observatie vormt het vertrekpunt van dit artikel: een poging te begrijpen hoe taal, beleid en macht samen een wereld creëren waarin vermogen en schulden ongelijk verdeeld zijn — en waarom dat blijvend gevolgen heeft.
Wat is er aan de hand? In de afgelopen decennia is er wereldwijd een tweedeling ontstaan: huishoudens en staten dragen vaak relatief veel schulden, terwijl de rijkste lagen voornamelijk in assets zitten — aandelen, vastgoed en bedrijfseigendommen — en weinig schuld. Die scheidslijn is deels het gevolg van beleid en marktdynamiek: na de financiële crisis en tijdens de coronacrisis hielden centrale banken rentes extreem laag en voerden ze QE (quantitative easing) uit. Dat maakte lenen goedkoop, blies activaopbrengsten op en vergrootte zo het vermogen van wie al bezittingen had. Tegelijkertijd voelen huishoudens die hun vermogen vooral in een eigen huis bezitten vaak de tegenhanger: hoge hypotheekschulden en beperkte liquide buffer.
Een kernbegrip is Piketty’s r > g: als het rendement op kapitaal structureel hoger is dan de economische groei, loopt bezit steeds verder uit op inkomen. Zo zorgt een relatief hoog rendement op aandelen of vastgoed voor accumulatie bij kapitaalbezitters, terwijl lonen en brede inkomens minder snel volgen. Schulden doen daar nog een schep bovenop: ze maken investeringen mogelijk, maar verhogen bij rente-opslag de kwetsbaarheid van huishoudens en staten.
Verschillen tussen regimes zijn belangrijk. Autocratieën (zoals China of Rusland) kunnen snel ingrijpen en krediet sturen, vaak ten koste van spaarders of via staatsinterventies die elites bevoordelen. Democratieën (VS, Nederland) hebben meer checks & balances en potentieel legitimeerder herverdelingsbeleid, maar politieke besluitvorming is traag en kapitaalbezitters hebben vaak grote invloed. Centrale banken spelen een centrale rol: via rente, QE/QT en noodmaatregelen beïnvloeden ze de prijs van lenen en de waarde van activa. Hun beleid stabiliseert, maar lost structurele ongelijkheid niet op — soms verergert het die juist.
Globaal beeld: de VS kent enorme aandelen- en huizenmarkten en toegenomen ongelijkheid sinds de jaren ’80; China combineert hoge spaaroverschotten en staatsingrepen met groeiende ongelijkheid; Europa heeft relatief sterkere sociale vangnetten, maar ook hier stijgen huizen- en aandelenprijzen. Nederland heeft eigen kenmerken: een hoge hypotheekschuld (in Europese termen fors), enorme collectieve pensioenpotten (meer dan €1.500 mrd) die kapitaal delen maar grotendeels niet vrij zijn, en een huizenmarkt die jongeren buitensluit door prijsstijgingen en beperkte bouw. Dit leidt tot een dubbele realiteit: “rijk op papier” maar krapte in veel huishoudens door terugkerende lasten en beperkte vermogensopbouw.
Wat betekent dit voor beleid? Het artikel schetst vijf beleidslijnen die veel economen steunen:
- Breder eigendom van kapitaal: maatregelen die middenklasse en jongeren helpen om vermogen op te bouwen (bijv. gedeelde aandelen- of woningmodellen).
- Andere belastingmix: minder belasting op arbeid, meer op vermogen, erfenissen en grond om accumulatie te temperen.
- Schuldbeheer: instrumenten om huishoudens en staten minder kwetsbaar te maken voor stijgende rente.
- Gerichte, productieve kredietverstrekking: voorkom dat goedkoop geld naar speculatie gaat; stimuleer woningbouw, innovatie en duurzame investeringen.
- Meer transparantie van centrale banken over distributieve effecten van hun beleid.
De conclusie is dubbelzinnig maar urgent: de huidige dynamiek — schulden bij huishoudens en staten, vermogen geconcentreerd bij de rijken — vergroot ongelijkheid op lange termijn. Autocratische staten kunnen snel sturen maar belonen vaak hun eigen kring; democratieën kunnen rechtvaardiger verdelen, maar doen dat langzaam. Voor Nederland betekent dit een opgave: hoe maken we vermogen toegankelijker en veerkrachtiger, zonder economische bedrijvigheid te ondermijnen? Het antwoord vraagt combinaties van fiscale hervormingen, woningbeleid en een bewuste rol voor centrale banken en publieke investeringen.